Mensen met een auditieve overgevoeligheid hebben last hebben van geluiden waar andere mensen geen last van hebben. Er ontstaat een stressrespons, veroorzaakt door een geluid (= een auditieve prikkel) die normaal gesproken geen stressrespons zou moeten uitlokken.
Het is bekend dat mensen met (en ook ná) een burn-out hier last van kunnen hebben. Daarnaast komt dit fenomeen zeer regelmatig voor bij autisme en bij een aantal psychiatrische aandoeningen. Ook mensen met een traumatische voorgeschiedenis zijn vaak overgevoelig voor harde geluiden.
Naast het ontwijkend of afwerend reageren op (voor de persoon) triggerende geluiden, gaat auditieve overgevoeligheid gepaard met een vlakkere gezichtsuitdrukking, verminderde vocale prosodie (ritme en intonatie van de stem) en negatieve veranderingen in de hartritmevariabiliteit (verminderde vagale controle).
Het feit dat auditieve overgevoeligheid niet specifiek is voor één ziektebeeld maakt paradoxaal genoeg dat er nooit veel belangstelling voor is geweest vanuit de klinische wetenschap.
Relatie met de polyvagaaltheorie
Vanuit de polyvagaaltheorie en de nieuwe kennis over de hersenzenuwen hebben we nu meer inzicht in (op z’n minst een deel van) de achterliggende mechanismen. Ten aanzien van geluiden kunnen we grofweg een indeling maken in drie frequentiegebieden, die corresponderen met de fysiologische responsen op dreiging:
- lage tonen associëren we onbewust met natuurlijke vijanden, zoals roofdieren. Deze frequenties triggeren sneller de dorsaal vagale banen (zie polyvagaaltheorie).
- middentonen, zoals menselijke stemmen, triggeren ‘uiteraard’ het sociale betrokkenheidssysteem, oftewel de ventraal vagale banen.
- hogere tonen triggeren sneller de sympaticus.
De ‘prijs’ die betaald wordt voor het sociale betrokkenheidssysteem – dat later in de evolutie ontstond – is dat de lagere en hogere tonen op momenten van sociale interactie minder gehoord worden (zij worden neuraal ‘gedownreguleerd’).
Autisme, PTSS en een aantal andere stoornissen gaan gepaard met een aantasting van het sociale betrokkenheidssysteem, oftewel een disregulatie van het autonome zenuwstelsel. Dit systeem is gelinkt aan het auditieve middenspectrum van de menselijke stem en de stoornis bemoeilijkt het downreguleren van de verdedigingsresponsen. Hierdoor wordt het dus moeilijker om de menselijke stem goed te horen.
Het ‘voordeel’ is dat gevaar veel beter herkend wordt. Iets waar mensen met PTSS dan ook extra gevoelig voor- / alert op zijn.
Het middenoor
Het gaat hierbij niet om waar de aandacht op gericht is (bijv. op gevaar), maar er is ook daadwerkelijk een verandering in de fysiologische toestand (= de werking) van het middenoor gevonden. De neurale tonus van de middenoorspieren – om precies te zijn de trommelvliesspanner (m. tensor tympani) en de stijgbeugelspier (m. stapedius), de twee kleinste dwarsgestreepte spieren in het menselijk lichaam – is verlaagd. Hierdoor worden hogere tonen gedempt, zodat lage ‘roofdiergeluiden’ beter gehoord worden; hetgeen dus ten koste gaat van het horen van menselijke stemmen.
In polyvagaaltermen verwoord kunnen geluiden via de neuroceptie reflexmatig een defensieve toestand triggeren. Daarentegen kan door te luisteren naar bepaalde muziek het complete sociale betrokkenheidssysteem getriggerd worden.
Op het niveau van het zenuwstelsel is gevonden dat de stijgbeugelspier geïnnerveerd wordt door een vertakking van de nervus facialis (= de aangezichtszenuw, de 7e hersenzenuw) die ook de oogkringspier innerveert. De trommelvliesspanner wordt geïnnerveerd door de 5e hersenzenuw.
Zo zien we dus vanuit de polyvagaaltheorie dat alarmering van het zenuwstelsel downregulatie van het sociale betrokkenheidssysteem veroorzaakt, waardoor de gelaatsuitdrukking vervlakt en het middenoor gevoeliger wordt voor lage tonen en minder voor menselijke spraak.
De evolutie van het middenoor
Het is boeiend om te weten dat vogels en reptielen maar één middenoorbeentje hebben. Bij het ontstaan van de zoogdieren raakten datgene dat later de middenoorbeentjes werden los van de reptielenkaak. Zij migreerden eerst naar het scharnierpunt om daar het kaakgewricht te vormen. Hierna lieten drie beentjes los en vormden later de hamer, het aambeeld en de stijgbeugel: de middenoorbeentjes.
Zo konden zoogdieren méér geluiden horen dan de reptielen. Deze laatsten zijn vooral gehoorgevoelig voor lage tonen. De mens kon dankzij het geavanceerde gehoor beter geluiden filteren, waardoor de geluiden van de menselijke frequenties beter gehoord werden en we ook gevoelig bleven voor geluiden die ons waarschuwden voor gevaar.
De evolutionaire ontwikkeling verklaart ook waarom de loop van de aangezichtszenuw (N. trigeminus, hersenzenuw V) zo grillig is, met takken naar de kaak en met een ruimte krul naar het middenoor. Deze zenuw is mee-gemigreerd met de gehoorbeentjes.
Paleontoloog Neil Shubin heeft dit prachtig beschreven én geïllustreerd in zijn boek “De vis in ons“, over de Tiktaalik, het eerste reptiel dat aan land kroop.
Foto: Vlad Shalaginov on Unsplash